Het was een merkwaardige confrontatie in de mooiste stad van Vlaanderen. De zon was zowaar aan het schijnen. De rust werd enkel verstoord door een helikopter die voortdurend aan het cirkelen was boven de hoofden van de Bruggelingen.
“Waarom schrijf je niet eens een gedicht over mij?” vroeg Jan. Jan was onlangs naar Brugge verhuisd. Aan zijn atelier aan de Spinolarei stond een gedeukte bestelwagen. De poort van zijn atelier stond open waardoor toeristen een glimp konden opvangen van de creaties van een van de beste kunstenaars van ons land.
Jan stelde de vraag aan Delphine. Niet de halfzus van de koning, maar de kleindochter van de dokter die 1.000 jaar oud zou worden.
De dichteres keek Jan aan. Ik zag dat er onmiddellijk een blik van herkenning tussen beiden plaatsvond. Delphine met haar hond aangelijnd en een vreemd hoofddeksel op haar hoofd. Bruggelingen die haar zien wandelen hebben maar 1 vraag: draagt ze een pruik of niet? Jan had zijn werkplunje aan. Ondertussen was de helikopter nog steeds aan het cirkelen boven onze hoofden.
Die blik van herkenning was geen blik van (h)erkenning als kunstenaars. Dat was gewoon een feit. Neen, het was hun gemeenschappelijke liefde voor geestrijke dranken. De uitbaters van uitspanningen van Brugge waren maar al te blij met de komst van Jan. Door corona waren de inkomsten immers fors geslonken. Jan ging na zijn komst af en toe langs in een herberg in de buurt van zijn atelier waardoor dat verlies van de herbergiers deels gecompenseerd werd.
“Ik heb al eens een gedicht over jou geschreven,” riposteerde Delphine. “Jij bent die Litouwse voddenraper.” En weg was ze, met de aangelijnde hond.