Atheïsten hebben wel degelijk een moreel kompas.
Autochtone Belgen groeien niet langer op met een godsbeeld dat bepaalt wat ze moeten doen en laten. Bij geïmporteerde Belgen ligt dat enigszins ander, daar is de grens tussen staat en godsdienst zelfs niet te trekken. Voor de ene is het: ik denk dus ik ben. Voor de ander: ik geloof dus ik ben. Maar is de ene dan slecht en de andere goed?
In een groot internationaal onderzoek gaf vorig jaar 45 procent van de respondenten aan dat geloof in een god nodig is om te beschikken over de juiste normen en waarden. Maar een nieuwe studie bewijst dat van dit vooroordeel niets klopt.
Een Zweeds psycholoog, Thomas Ståhl is beide ‘bestaansvormen’ gaan vergelijken: gelovige Amerikanen met de voornamelijk niet-gelovige Zweden. Hij concludeerde dat, in zowel de VS als Zweden, mensen die niet in God geloven gelijke morele waarden hebben als gelovigen als het gaat om het voorkomen van zaken die schade toebrengen aan het individu en als het gaat om eerlijkheid, vrijheid en bescherming tegen onderdrukking.
Gelovigen bleken wel angstiger te zijn dan niet-gelovigen en liepen meer te zwaaien met loyaliteit, respect voor autoriteiten en de zuiverheid van hun daden. Maar als het om de fundamentele waarden van het menselijk bestaan gaat, willen we toch nog allemaal het goede voor mekaar.
Dat lucht op.