Aan het begin van de coronacrisis bleken er in de zorg in Nederland en België acute tekorten te zijn van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) zoals mondneusmaskers en medische hulpmiddelen (MH).
Het Nederlandse ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft vanaf het begin van die crisis - net als in ons land - actie ondernomen om de tekorten zoveel als mogelijk te beperken. Het ministerie wilde daarmee voorkomen dat zorgverleners onbeschermd aan het werk gingen.
Door samen te werken met verschillende partijen is het volgens VWS gelukt om in korte tijd een tijdelijk consortium op te zetten dat de inkoop en distributie van PBM en MH centraal ging regelen: het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH).
Omdat het niet duidelijk was hoe lang er tekorten aanhielden en hoe lang de crisis ging duren, zijn er grote hoeveelheden ingekocht als noodvoorraad. Het ministerie heeft er zo voor gezorgd dat zorgverleners uiteindelijk altijd over middelen van de juiste kwaliteit konden beschikken. Maar dat proces bleek lastig.
Uit een mail van woensdag 27 mei 2020 blijkt dat een “substantieel deel van door Nederland aangekocht beschermingsmateriaal van onvoldoende kwaliteit” was. (zie onder) Dat materiaal wordt wel niet betaald door LCH. Het toont de chaos aan die op dat moment op de markt heerste.
Die markt is volgens de Nederlandse overheid nu weer genormaliseerd en het is niet meer nodig een grote noodvoorraad aan te houden. Er wordt nu gewerkt om te noodvoorraad af te bouwen. Er zijn drie werkwijzen om dit te doen: verkopen, doneren of duurzaam verwerken.