De Oost-Vlaamse M. vertelt ons hoe de drankduivel haar te pakken kreeg.
Nadat we vorige week ons interview met Philip Muls publiceerden, ontvingen we een bericht van M. Ze complimenteerde ons met de leuke tekst, en ze liet ons weten fan te zijn van Philips boek. Ze liet ons weten dat ook zij heeft gevochten tegen een alcoholverslaving. Ze wilde ons haar verhaal vertellen, opdat onze lezers zouden weten hoe listig de drankduivel is.
Of nee, toch niet. Dat verleden van haar: ze is er niet zo fier op. Ze heeft in haar niet-nuchtere periode nogal wat dingen uitgestoken, waarvan haar naasten niet op de hoogte zijn. Ze zou niet willen dat die mensen dat zouden lezen. Dat zou tussen heftige woorden binnen de familie kunnen leiden.
Wat als… we het nu eens anoniem publiceren? Wij weten wie je bent, maar onze lezer niet? Oké dan!
Eigenlijk begint mijn verhaal al op mijn twaalfde, dertiende zoiets. Mijn moeder kwam erachter dat mijn vader een minnares had. Dat zorgde voor ontzettend veel drama binnen ons gezin. Ze wilden niet uit elkaar gaan, ze wilden er tegen elkaar zelfs geen ruzie over maken, mijn moeder moest gewoon accepteren dat mijn vader zo eens per week met een andere vrouw de lakens deelde.
Dat deed ze echter niet, maar ik was diegene die het moest ontgelden. Ik kon in haar ogen niks goed meer doen, en dat kwetste me enorm. Ik was in die periode diep ongelukkig. Op woensdagnamiddag, toen ik alleen thuis was, trok ik de drankkast open. Ik had op dat moment nog nooit alcohol gedronken, en ik was benieuwd hoe dat proefde. Ik pakte een fles gin, of vodka of zoiets, ik herinner me alleen nog dat het drank was die er zoals water uitzag, en ik zette ze aan mijn lippen. Ik voelde de alcohol branden. Eerst in mijn slokdarm, daarna in mijn maag. Even dacht ik dat ik moest overgeven. Maar dan: het gevoel dat enkele minuten later volgde, nadat die slok naar mijn hoofd was gestegen. Een soort van nevel, die me mijn zoveelste ruzie met mijn moeder eerder die dag deed vergeten. Mijn psychische pijn werd verdoofd. Ik zal niet zeggen dat ik op dat moment al een dagelijkse drinker werd, maar ik nam toch geregeld een stiekeme slok uit de drankkast.
Op mijn negentiende trouwde ik. Dat deed ik vooral om thuis weg te zijn. Vanaf toen werd ik een dagelijkse drinker. Iedere avond dronk ik wel iets. Ik wilde ‘verdoofd’ gaan slapen. Dan kon ik de slaap tenminste vatten, dan lag ik niet te piekeren over mijn problemen. Overdag raakte ik geen druppel aan, enkel ‘s avonds.
Een jaar of tien later wilden we aan kinderen beginnen. Ik raakte maar niet zwanger. Hoewel mijn man geen hulp wilde inroepen, en we dus niet eens wisten of het probleem bij mij of bij hem lag, schoof mijn man alle schuld in mijn schoenen.
Dat deed pijn. Ik ging ‘s avonds niet langer ‘verdoofd’ slapen, maar met een flink stuk in mijn voeten. Een halve fles wijn voor het slapengaan, werd een ganse fles wijn.
Op mijn tweeëndertigste werd ik alleenstaande. Meneer had een ander en verliet me. “Iemand die me tenminste kinderen zal schenken”, klonk het. Nu: intussen weet ik dat dat niet zo is. Waarschijnlijk lag ‘ons’ probleem dus ook bij hem. Eigenlijk deerde me dat niet echt. Close waren we allang niet meer. Misschien was het allemaal maar beter zo. Ik verhuisde naar een goedkopere studio in de stad en ging verder met mijn leven. Ik herinner me eigenlijk niet meer de exacte aanleiding, maar mijn scheiding bracht me opnieuw dichter bij mijn moeder. We hadden weer vaker, beter contact.
Ik werkte – en werk nog altijd – in een fabriek in de ochtenshift. Zes uur ‘s morgens beginnen, veertien uur weer naar huis. Toen ik nog samenwoonde, was het een zegen dat ik nog een flink stuk van mijn dag had. Ik had tijd genoeg om schoon te maken, in ons tuintje te werken, te koken,…
Maar nu: een piepkleine studio, schoonmaken was op een uurtje gebeurd. Een tuin om in te werken had ik niet meer. En koken… waarom zou ik alleen voor mezelf koken? Het werden kant-en-klare maaltijden: vier minuten in de microgolf. Ik had dus plots een pak vrije tijd en ik wist echt niet hoe daar mee om te gaan.
Na mijn werk stapte ik telkens ongeveer tien voor drie van de bus. Van de halte tot mijn studio was het een dikke vijf minuten stappen. De kortste weg, was via een straat waar makkelijk zeven, acht cafés waren. ‘Wat als ik nu eens een glas bier ging drinken?’
Dat was veel gezelliger: in de plaats van alleen thuis te zitten, maakte ik kennis met nieuwe mensen. Ik aanhoorde verhalen, dronk er een glas bij, de tijd ging snel voorbij. Op den duur zagen mijn vijf werkdagen er allemaal hetzelfde uit: opstaan, klaarmaken, gaan werken, op café een tiental glazen bier drinken, naar huis gaan, eten, enkele glazen wijn en flink in de olie in bed kruipen. Ook op zaterdag ging ik in de namiddag al meestal op café, op zondag ging ik naar mijn ouders op bezoek en begon ik pas ‘s avonds met drinken.
Mijn drank begon me vier-, vijfhonderd euro per maand te kosten, en dat kon ik me eigenlijk niet permitteren. Mijn beetje spaargeld dat ik had, smolt als sneeuw voor de zon. Ik wist dat ik vooral moest stoppen met op café te gaan. Ik kon evengoed in de Aldi onderweg enkele blikjes bier kopen, en die thuis opdrinken. Veel goedkoper. Maar telkens ik na mijn werk van de bus stapte, en door mijn ‘caféstraat’ moest, kon ik niet weerstaan. Telkens dacht ik: ‘Morgen. Morgen neem ik een andere straat om naar huis te gaan. Dit is de laatste keer.’
In een van mijn vaste cafés werd ik closer met een man die er ook iedere namiddag te vinden was. Op een dag trakteerde hij me de ganse namiddag. Toen ik genoeg had en naar toilet ging alvorens naar huis, achtervolgde hij me. Hij vroeg of ik hem misschien iets ‘in ruil’ wilde geven voor mijn ganse namiddag ‘gratis pintjes’. Daarbij legde hij mijn hand op zijn kruis. Ik was goed in de wind, vond de situatie wel grappig en ik vond hem sympathiek. Ik bevredigde hem met de hand.
Ik herinner me eigenlijk niet meer precies hoe het zo evolueerde dat ik de ‘trekmadam’ van de straat werd – daarvoor was ik te vaak onder invloed van de drank, in mijn geheugen zitten echt zware gaten over die periode – maar op den duur was het wel zo ver. Mannen wisten dat, als ze me een namiddag lang voorzagen van het gerstenat, ik hen dan bevredigde op het toilet. Verder dan dat ben ik nooit geweest: enkel met de hand. Soms mochten ze intussen aan mijn borsten voelen, maar daar lag mijn absolute grens. Ik kan niet zeggen dat ik in die periode elke namiddag gratis dronk, maar toch geregeld.
Maanden gingen zo verder. Tot een van de mannen die ik geregeld op die manier verwende, plots meer wilde dan dat. Ik had al gezegd dat ik dat niet wilde, maar luisteren deed hij niet. Hij wilde mijn broek naar beneden trekken. Om me te verdedigen wilde ik hem een kniestoot in zijn ballen geven, maar door mijn dronken toestand wankelde ik en ik miste. Daarop werd hij woest en diende hij me enkele fikse vuistslagen toe. Dat was op een zaterdag.
Op zondag stond ik op met een bont en blauw geslagen gezicht. Ik belde naar mijn moeder dat ik niet kon komen omdat ik ziek was… maar die stond enkele uren later plots voor mijn deur. Ze vroeg me natuurlijk wat er gebeurd was. Ik biechtte alles aan haar op…
Ik liet me opnemen in een ontwenningskliniek. De eerste twee weken waren verschrikkelijk, ik ging door een hel. Ik dacht dat ik enkel geestelijk ‘verslaafd’ was, maar ook mijn lichaam snakte naar alcohol. Ik beefde als een rietje, zweette overmatig, ik had constant het gevoel dat ik moest overgeven,… ik was ziek door niet meer te drinken. Echt doodziek. Daarna begon ik me stilaan weer beter te voelen.
Ik ben uiteindelijk zes weken ‘binnengebleven’, negen maanden ben ik nog bij een psycholoog in behandeling geweest.
Intussen ben ik zes jaar nuchter, maar ik beschouw mezelf niet als ‘genezen’. Dat ben je denk ik nooit, eens de drankduivel je te pakken heeft gehad. Ik kan bijvoorbeeld met vriendinnen op stap gaan, maar ik kan geen voet binnenzetten in de cafés waar ik me vroeger iedere namiddag volhees: dan weet ik dat ik opnieuw vertrokken ben. Ik vermijd meestal die straat. En als ik er toch door moet, dan denk ik met enige heimwee terug aan die tijd dat er mist in mijn hoofd zat. Want hoewel ik me nu fysiek veel sterker en beter voel dan in de periode dat ik stevig dronk, ik mis die ‘mist’ nog steeds. Ik heb heimwee naar het verdoofd zijn door alcohol. Maar ik weet dat, als ik dat één keer zou doen, ik dan opnieuw vertrokken zou zijn voor iedere dag. Dat wéét ik gewoon. Als die weemoed te erg wordt, dan kijk ik in de spiegel. Nu zie ik daar een vrouw die er best nog mag zijn voor haar leeftijd. In mijn dronken periode zag ik in de spiegel een vrouw met een opgeblazen, rood gezicht en dikke wallen onder de ogen. En dàt wil ik niet meer zijn: dat spiegelbeeld van vroeger.
Eindigen doen we min of meer waar we begonnen. Dat boek van Philip Muls. 'Reiziger'. We zijn in een gulle bui, en geven vijf exemplaren weg. Wat je daarvoor moet doen? Een mailtje sturen naar [email protected] met als onderwerp ‘Drankduivel’, met daarin het antwoord op volgende vraag: hoe heet de therapeute, met wie Philip Muls een nieuw boek schreef? Om het je makkelijk te maken: het antwoord vind je ergens in dit interview. Om het af te maken nog een schiftingsvraag: hoeveel correcte antwoorden zullen wij ontvangen vòòr 25 maart?