De Europese Commissie mag dan wel bij hoog en bij laag beweren dat de ontwikkeling en goedkeuring van coronavaccins niet anders verlopen dan bij ‘gewone’ vaccins, in de werkelijkheid zijn er toch grote verschillen.
De met de farmaceutische bedrijven getekende contracten door de Commissie zijn - zoals geweten - niet openbaar. Wat we wel weten is dat de Commissie in verband met aansprakelijkheid concessies aan de sector heeft gedaan, met name wat betreft schadeloosstelling. Schadeloosstelling is het herstel van geleden schade, bijvoorbeeld door een financiële vergoeding.
In overeenstemming met de EU-regels inzake productaansprakelijkheid blijft de aansprakelijkheid bij de farmaceutische onderneming (die het coronavaccin ontwikkeld heeft) berusten. De aankoopovereenkomsten tussen de Commissie en die bedrijven voorzien echter onder specifieke, in de overeenkomsten vastgestelde (maar door de burger niet gekende) voorwaarden in schadeloosstelling, door de lidstaten, van de fabrikant voor mogelijke aansprakelijkheden, ter compensatie van mogelijke risico's die fabrikanten nemen als gevolg van de ongewoon korte termijn voor de ontwikkeling van vaccins.
In mensentaal: indien het farmaceutisch bedrijf een schadeclaim ontvangt van een burger uit Nederland of België (na toediening van het vaccin van dat bedrijf), dan zal het land van die burger de farmaceut binnen de voorwaarden van die overeenkomst compenseren. Merk trouwens ook op dat de Commissie toegeeft dat de mogelijke risico's groter zijn door de ongewoon korte termijn van ontwikkeling.
De bepalingen inzake aansprakelijkheid en schadeloosstelling wijzigen volgens de Commissie de verplichting niet voor de ondernemingen om de veiligheid en doeltreffendheid van hun producten aan te tonen. Elk vaccin dat in de handel wordt gebracht, moet immers aan de nodige veiligheidseisen voldoen en moet in het kader van de EU-vergunningsprocedure voor het in de handel brengen, worden onderworpen aan een onafhankelijke wetenschappelijke beoordeling door het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA).
De vaak genoemde termijn van 10 jaar voor de ontwikkeling van een goed vaccin heeft volgens de Commissie betrekking op de periode vanaf conceptie tot vergunningverlening, met inbegrip van het verzamelen van het nodige bewijsmateriaal door middel van klinische proeven. Het verkorten van deze termijn tot 12-18 maanden houdt versnelling in van zowel de ontwikkelings- en de fabricagetermijnen als de procedure voor het verlenen van een vergunning voor het in de handel brengen. Het mRNA-vaccin van Pfizer/BioNTech Comirnaty werd zelfs in een nog korter tijdsbestek ontwikkeld en op de markt gebracht.