Wat heeft voormalig ex-gangster Alain Moussa precies bezield om nota bene op Kerstdag een ‘persbericht’ te versturen waarin hij Philippe De Staercke (ook: De Staerke) en Dominique Salesse opnieuw beschuldigt van de feiten van de Bende van Nijvel in de eerste helft van de jaren tachtig? Naast die beschuldiging wijst Moussa ook naar de Staatsveiligheid (VSSE).
De Staercke schreef onmiddellijk een pamflet waarin hij de beschuldiging ontkent.
Wie de verklaringen van beide ex-gangsters goed leest, merkt dat de twee voormalige gangsters beiden wijzen op de directe of indirecte betrokkenheid van de overheid (VSSE, Justitie, veiligheidsdiensten, rijkswacht). Op dat punt zijn hun verklaringen gelijklopend.
Die stelling is overigens niet nieuw. Op 2 juni 1992 al schrijft De Staercke immers een brief aan de minister van Justitie Wathelet. Of Wathelet de goede persoon is, is een andere vraag. We konden de integrale brief inkijken (de belangrijke passages werden door ons vetjes gemaakt).
Mijnheer de Minister
De heer Madani Bouhouche, ex-rijkswachter, die overduidelijk een van de verantwoordelijken is voor de gewelddadige dood van verscheidene tientallen onschuldigen bij de bloedige aanslagen in Waals-Brabant en ook voor andere moorden, werd enkele weken terug eens te meer in voorlopige vrijheid gesteld.
Ik daarentegen ben het slachtoffer van de meest schandelijke politiek-juridische machinatie die ons land ooit heeft gekend. Naar mij wordt niet omgekeken en ik blijf in de gevangenis opgesloten. Ik wil u er met de meeste eerbied op wijzen dat uzelf, nadat u een haast volledig ondermijnde Justitie hebt overgenomen van de heer Gol, uw eigen onvermogen te kennen geeft met die "verkieslijk lijkende" schandalige vrijlating van de heer Madani Bouhouche; dat zijn de knelpunten waarmee een op zijn minst mank lopende Justitie te kampen heeft. Is er in ons land dan geen eerlijk iemand die met de grootste vastberadenheid paal en perk wil stellen aan dergelijke handelwijzen ?
Ik heb nu begrepen dat ik mijn straf helemaal zal moeten uitzitten, te meer daar ik uit een mij betrouwbare lijkende bron heb vernomen dat u zich zal verzetten tegen elke voorwaardelijke invrijheidstelling die op mij betrekking heeft ...
Iemand uit uw eigen omgeving heeft me verklaard dat u jegens mij zeker geen goede bedoelingen koestert. Mijnheer de minister van Justitie Melchior Wathelet, het is best mogelijk dat ik tal van gebreken heb, maar ik heb ook eergevoel; precies daarom zal ik me te allen tijde hoe dan ook verzetten tegen de minste voorwaardelijke invrijheidstelling inzake die zes kleine hold-ups waarvoor ik op 30 juni 1987 ten onrechte werd veroordeeld tot 20 jaar hechtenis, met daarenboven 10 jaar terbeschikkingstelling van de regering.
Terzake kan ik niet de minste voorwaarde aanvaarden! Om u eens te meer te bewijzen dat ik mijn woord gestand doe, heb ik beslist dat ik met ingang van 16 mei 1992 en dit tot wanneer ik mijn straf zal hebben uitgezeten (met andere woorden bijna 14 jaar lang) alle familiebezoek en ander bezoek zal weigeren.
Het spreekt voor zich dat mijn fantastische familieleden mij in het hart dragen (zij hebben overigens sinds het begin van mijn straf haast geen enkel bezoek gemist); die definitieve scheiding zal voor hen en voor mij heel zwaar vallen, en toch zet ik die stap...
Denkt u voorts echt dat ik niet in staat zal zijn om over zowat 14 jaar opnieuw werk te maken van die onaangename zaak rond de moordovervallen en van andere misdaden in verband met de roze balletten?
Op dit ogenblik ben ik bijna 35 jaar oud; over 14 jaar ben ik dus 49 jaar. Op die leeftijd zal mijn vastberadenheid uiteraard nog groter zijn geworden en ik zal mijn doel bereiken. Zoals ik reeds in mijn brief van 21 juni 1991 heb geschreven: Justitie is aan de zaak begonnen, Justitie moet die afmaken!
Met deze brief zweer ik derhalve op de christene Bijbel dat wanneer ik na afloop van mijn gevangenisstraf vrijkom, de waarheid aan het licht zal worden gebracht en gezegd! Op dat ogenblik zal ik geen materiële en financiële middelen ontberen; om dat doel te bereiken zal ik een beroep kunnen doen op alle mij ter beschikking staande middelen en op de wet. Voorts wil ik met Justitie (is die immers niet grensoverschrijdend ?) vorm geven aan twee concrete plannen die ik in het achterhoofd heb; ik verzeker u dat een en ander zoveel deining zal veroorzaken dat alles de wereld rond bekend zal raken.
Zeven jaar gevangenisstraf kan ik nog vergeten, maar niets daarboven! Mijn vastberadenheid kan niet worden gemilderd: ik zal er alles in het werk stellen opdat mijn assisenproces kan doorgaan, zodat de publieke opinie eens en voor altijd te weten komt waar het uitschot van ons land zich verbergt.
Ook al valt het me echt moeilijk om het toe te geven, door de omstandigheden en door mijn huidige toestand zie ik me verplicht elke dubbelzinnigheid in verband met uw intelligentie en verbeelding (die ik als buitengewoon beschouw) te weren; ik wil dan ook heel duidelijk preciseren dat al mijn huidige en toekomstige initiatieven op strikt wettelijke gronden zullen berusten. Zulks neemt niet weg dat mijn beide plannen een enorme weerklank zullen hebben omdat ze totaal vernieuwend zijn, hetgeen vanzelfsprekend de leugens in principe moet doorprikken, om plaats te ruimen voor de waarheid die ons hele gerechtelijke en politieke bestel erg, heel erg aan het wankelen zal brengen.
Mijnheer de minister van Justitie Melchior Wathelet, het is van het allergrootste belang dat u inziet dat iemand, wat ook zijn intelligentie weze, in zijn leven in aanraking komt met feiten waardoor hij ertoe wordt aangezet gevolg te geven geeft aan motieven, die hoe wisselvallig ook, toch absoluut en intrinsiek zijn.
In principe kan niets of niemand mij beletten uitvoering te geven aan mijn beide gigantische plannen: zodra ik terzake de aanzet heb gegeven, wordt het haast onmogelijk dat ik zou moeten zwichten voor enige kwaadwillige druk van een bijzondere Staatsdienst of van een andere dienst; wie me is blijven onderschatten, zal er zich gauw rekenschap van geven dat hij het bij het verkeerde eind had.
Het is uiteraard niet door een onschuldige gevangen te houden dat men erin zal slagen het resterende stukje democratie in ons land onder de knoet houden, door de schuld van hooggeplaatsten die als enige politieke regel lafheid hanteren.
Mijnheer de minister van Justitie Melchior Wathelet, wees er evenwel van overtuigd dat u in mijn ogen en in die van tal van mensen in ons land niet tot dergelijke lafhartigen behoort.
Wat ik u, mijnheer de minister van Justitie, met alle achting daarentegen wel verwijt is dat u doof en blind bent voor onrechtvaardigheid, zeker omdat u uit goede bron weet dat in de zaak waarvoor ik uiteindelijk tot 20 jaar gevangenisstraf werd veroordeeld voor zes kleine hold-ups, die zware en onrechtvaardige strafmaat (die werd gemanipuleerd door de politiek-gerechtelijke macht) de aanzet heeft gegeven voor mijn inbeschuldigingstelling van 30 juni 1987, in verband met de moorddadige overvallen van Waals-Brabant. U weet dat ik inzake die hold-ups onschuldig ben, en niettemin laat u me hier opgesloten, veroordeeld tot een gevangenisstraf die zwaarder doorweegt dan een doodstraf aangezien ik, omdat ik onschuldig ben en eergevoel heb, vastbesloten ben elke vorm van voorwaardelijke invrijheidstelling te weigeren.
Voorts lijkt het me opportuun eens te meer te preciseren dat mijn beide plannen voor de toekomst, die door hun omvang ontzagwekkend zijn en heel wat weerklank zullen hebben, helemaal in overeenstemming met onze Belgische wetgeving zullen zijn.
In verband met de aard van de geschriften die ik u tot dusver heb bezorgd, betreur ik, mijnheer de minister van Justitie Melchior Wathelet, dat ik helemaal niet diplomatisch aangelegd ben; toch is het sterker dan mezelf: ik ben zeer afkerig van wat voor hypocriet gedoe ook; precies daarom zeg ik mijn mening, zo open mogelijk.
Met de meeste hoogachting.
De Staerke Philippe