Start Magazines Zoeken Shop Rubrieken

Prinselijke bossen in Libië: oorspronkelijke contract van GSDT van Laurent heeft waarde van 70 miljoen euro

Thierry Debels - 07-04-2024

In het kader van een contract dat in juni 2008 werd ondertekend en op 25 oktober 2009 werd gewijzigd, kwam het ministerie van Landbouwbeleid van de staat Libië met het Belgische GLOBAL SUSTAINABLE DEVELOPMENT TRUST (GSDT) van prins Laurent overeen om de Libische kust te herbebossen voor een bedrag van ongeveer 70.000.000 euro.

Op 30 mei 2010 onderbrak het Ministerie van Landbouw het contract, waardoor GSDT volgens Laurent “enorme verliezen” leed. Daarop besloot GSDT de staat Libië voor de Belgische justitie te dagen voor schadevergoeding.

De dagvaarding werd betekend op 23 augustus 2011 en hoewel deze naar behoren werd betekend en geregistreerd in de handen van het personeel dat verantwoordelijk is voor de registratie van gerechtelijke dagvaardingen op het ministerie van Landbouw, besloot de Staat Libië zich niet te verdedigen door "in absentia" te blijven in de civiele procedure.

Bij verstekvonnis van 28 september 2011 heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de staat Libië voorlopig veroordeeld tot betaling aan G.S.D.T. van een bedrag van 17.097.743 EUR.

Dit vonnis werd naar behoren betekend aan en ontvangen door het Ministerie van Landbouwbeleid, zoals blijkt uit de ontvangstbevestiging van de mailing.

Tweede eindvonnis 

Bij een tweede eindvonnis van 17 september 2012, opnieuw bij verstek gewezen nadat de Libanese staat naar behoren was gedagvaard overeenkomstig artikel 803 van het Gerechtelijk Wetboek, heeft de Rechtbank van eerste aanleg van Brussel de Libanese staat veroordeeld tot betaling van het aanvullende bedrag van 21.381.298 EUR en de voorlopige tenuitvoerlegging van het vonnis toegestaan. Dit vonnis werd volgens Laurent op 22 oktober 2012 ook naar behoren per post betekend aan het ministerie van Landbouwbeleid van de staat Libië in Tripoli.

Nadat G.S.D.T. had vernomen dat de staat Libië zeer grote economische belangen in Italië had, verzocht en verkreeg zij in Italië het exequatur van de twee Belgische vonnissen en begon zij op 30 januari 2013 beslag te leggen op Italiaanse activa die eigendom waren van de Libische staat, wat verder zal worden toegelicht.

Terwijl de Staat Libië in de hierboven beschreven zaken niet had gereageerd, omdat hij ervan op de hoogte was dat GSDT beslag had gelegd op zijn "Italiaanse activa", heeft de staat Libië zich bij dagvaarding van 25 juni 2013 verzet tegen deze beslissingen van de Rechtbank van Brussel, met het argument dat hij geen betekening van de dagvaardingen had ontvangen.

In zijn vonnis van 16 september 2013 heeft de Rechtbank van eerste aanleg van Brussel het verzet van de Libische Staat verworpen omdat het niet tijdig was. De Libische Staat stelde hoger beroep in.

Tussenarrest

In een tussenarrest van 28 maart 2014 heeft het hof van beroep te Brussel vastgesteld dat "de poststukken op 19 januari 2012 en 22 oktober 2012 in Libië zijn ontvangen en de ontvangstbevestigingen aan de gerechtsdeurwaarder Mormal zijn teruggezonden". Het stelde ook vast dat de persoon die de ontvangstbevestigingen ondertekende, zorgvuldig was om op de ontvangstbevestiging van 22 oktober 2012 de handgeschreven vermelding in het Arabisch "Ministerie van Landbouw" te vermelden, en dat de handtekeningen op de ontvangstbevestigingen van dezelfde persoon waren. 

Het Hof van Beroep concludeerde dat de poststukken naar behoren naar het ministerie waren verzonden en gelastte de heropening van de procedure, beperkt tot punt 14 van het arrest, namelijk om na te gaan of een geval van overmacht de staat Libië had belet op de veroordeling te reageren.

In een arrest van 20 november 2014 ontkende het hof van beroep te Brussel het bestaan van de door Libië ingeroepen overmacht en verwierp het het beroep, waarbij het de veroordeling van de staat Libië tot betaling van een bedrag van 38.479.041 euro plus procedurekosten, registratierechten en rente vanaf 23 augustus 2011 bevestigde.

Exequaturprocedure in Italië van de oorspronkelijke vonnissen

Zoals hierboven vermeld, verkreeg G.S.D.T. van het Hof van Beroep van Rome het exequatur van de twee Belgische vonnissen in Italië, overeenkomstig de communautaire verordening nr. 44/2001.

De Staat Libië had bij het Hof van Beroep beroep ingesteld tegen de uitvoerbaarverklaring.

In een arrest van 14 maart 2014 heeft het Hof van Beroep van Rome het verzet van de Staat Libië niet-ontvankelijk verklaard, aangezien het niet in staat was de zaak ten gronde te onderzoeken.

Ondanks de aanwezigheid van de executoriale titels schortte GSDT alle tenuitvoerlegging op die in Italië was gestart tegen de staat Libië en tegen de derde-debiteuren van de staat en eigenaars van de Libische activa, namelijk ENI spa, Fimeccanica, UBAE, Banque National.

Hervatting van de beslagprocedure in Italië

Na de beëindiging van de verzetprocedures in België en Italië, en gelet op het feit dat verschillende schuldeisers in Italië beslagprocedures hadden ingeleid, is GSDT tussengekomen in drie beslagprocedures met betrekking tot onroerende en roerende goederen, ingeleid door een andere Italiaanse schuldeiser, Immobliare Sacco srl, vertegenwoordigd door M. Giuseppe Cignitti, advocaat te Rome, een vennootschap die eveneens in liquidatie verkeert wegens de niet door Libië voldaane schuldvordering. 

Een andere schuldeiser, COFA srl, in liquidatie, vertegenwoordigd door M. Mardegan, advocaat te Milaan, is eveneens in de procedure tussengekomen.

Door de genoemde beslagleggingen vielen de schuldeisers de onroerende goederen van de Libische staat in Italië aan, probeerden zij beslag te leggen op de activa van LIA, LAFICO en de Libische aandelen van de volgende bedrijven: ENI (de grootste Italiaanse oliemaatschappij), de Libische Bank in Rome UBAE, Finmeccanica, Unicredit.

Geen activa? 

Deze bedrijven verklaarden dat ze geen staatsactiva hadden, maar de Italiaanse beslagrechter geloofde hen niet en beval een controle van de verklaringen en stelde een hoorzitting in voor 14 september 2015. Een volgende hoorzitting was gepland voor 20 januari 2016. 

Vóór de hoorzitting veranderde UBAE, de Libische bank, haar verklaring en verklaarde dat ze openstaande rekeningen had, maar dat ze er niet over kon beschikken vanwege de bevriezing waartoe de VN-Veiligheidsraad en EU-verordeningen opdracht hadden gegeven.

De advocaten van Laurent wijzen er op dat de Libische staat contracten ondertekent, maar weigert de geldelijke verplichtingen te erkennen die aan de contracten verbonden zijn. Hij reageert niet in civiele zaken, maar als de schuldeiser het eigendom aanvalt, verzet en betwist hij zich met alle beschikbare middelen.

Dit alles toont aan volgens Laurent dat de Libische staat de beslissingen van de gerechtelijke autoriteiten van soevereine landen niet respecteert.

Andere schuldeisers hebben procedures aangespannen in Engeland en Frankrijk, waar de staat nog steeds weigert zijn contractuele verplichtingen na te komen, wat enorme problemen veroorzaakt voor de aannemers die voor de staat hebben gewerkt.

foto: wikipedia 

 

 

Prins laurent

Reacties

Resterende karakters 500
Nieuwsbrief Mis nooit meer het laatste nieuws, exclusieve aanbiedingen en boeiende verhalen van P-magazine! Schrijf je nu in voor onze nieuwsbrief en blijf altijd op de hoogte.
Zoeken