Vier op de tien Vlamingen stuurden hun kat naar de stembus.
De afschaffing van de opkomstplicht in Vlaanderen heeft zich genadeloos laten voelen tijdens de afgelopen verkiezingen. “Een historische vergissing”, klinkt het. En inderdaad, waar in 2018 nog 92,6 procent van de stemgerechtigden naar de stembus trok, bleef nu bijna vier op de tien Vlamingen thuis. Een schamele opkomst van 63,4 procent - oftewel 1,8 miljoen Vlamingen bleven thuis - en dat in een tijd waarin de betrokkenheid bij lokale politiek belangrijker is dan ooit.
Stemmen zonder fileleed
Het contrast met voorgaande verkiezingen was schrijnend. Wie wél de moeite nam om te stemmen, waande zich in een parallel universum: geen gevecht voor een parkeerplek, geen wachtrijen in het stembureau, en alle tijd om een ontspannen praatje te maken met de bijzitters. Het was drukker bij de bakker dan in het stembureau. Bijna surrealistisch.
Politieke experts hadden de opkomst al zien kelderen. Prognoses rekenden op 25 tot 30 procent thuisblijvers, maar de realiteit bleek nog drastischer: bijna 40 procent van de Vlamingen besloot de verkiezingen links te laten liggen. “Spectaculair,” noemt Johan Ackaert, politicoloog aan de UHasselt, het resultaat in ‘Het Nieuwsblad’. “Ik had gehoopt dat de gewoonte om te stemmen bij de meeste mensen toch nog zou blijven hangen. Het gaat hier bovendien om lokale verkiezingen, de politiek staat hier zo dicht bij de burger als maar kan.”
Van 92 procent naar 63 procent
Nederland schrapte de opkomstplicht al in de jaren ‘70, en sindsdien is het percentage stembussers langzaam gezakt tot rond de 50 procent. Doch, wat er nu in Vlaanderen gebeurt, vindt Ackaert toch net iets anders: “Wij hebben geen jarenlange, geleidelijke afname gekend. We zijn gewoon in één keer van een klif gevallen.” Tegen de middag al de eerste signalen binnen van dramatisch lage opkomstpercentages. In veel centrumsteden, zoals Brugge, Kortrijk en Genk, haalde amper 60 procent van de inwoners het stembureau. Leuven deed het iets beter, met een opkomst van 67 procent. Maar kleinere gemeenten bleken dan weer opvallend stabiel, met percentages rond de 70 procent.
De harde cijfers: wie bleef thuis?
De lage opkomst was, volgens politicologen vooral een rem voor de radicale partijen. Uit eerder onderzoek bleek namelijk dat de afschaffing van de stemplicht vooral lager opgeleiden, jongeren en mensen met een lager inkomen thuis zou houden. Niet toevallig de achterban van partijen zoals Vlaams Belang en PVDA. Een peiling van de Universiteit Antwerpen bevestigde eerder dit jaar al dat 28 procent van de Vlaams Belang-kiezers waarschijnlijk niet zou gaan stemmen zonder opkomstplicht, net als 26 procent van de PVDA-aanhangers en 23 procent van de Vooruit-kiezers.
Dat bleek ook in de praktijk. Jos D’Haese, lijsttrekker van de PVDA in Antwerpen, gaf tijdens zijn speech al toe dat de afschaffing van de stemplicht zijn partij duidelijk parten speelde. “Als de opkomstplicht nog had gegolden, zouden we nóg beter gescoord hebben,” klonk het teleurgesteld in zijn ‘overwinningsspeech’. Ook Tom Van Grieken, voorzitter van Vlaams Belang, haalde aan dat veel van zijn potentiële kiezers simpelweg niet waren komen opdagen, vooral jongeren. “We hadden een nog sterker resultaat kunnen neerzetten,” zei hij in zijn ‘overwinningsspeech’.
“Een historische vergissing”
Vanuit verschillende hoeken van het politieke spectrum klinkt nu de roep om de klok terug te draaien. Professor Johan Ackaert noemt de afschaffing van de opkomstplicht een “historische vergissing” en wijst op de zorgwekkende gevolgen voor de representativiteit van de lokale besturen. “Je kan je afvragen of een bestuur dat verkozen is door amper de helft van de inwoners nog wel representatief is,” klinkt hetj. Het schrappen van de verplichting heeft volgens hem niet alleen gezorgd voor een daling van de opkomst, maar heeft ook de ongelijkheid in de participatie vergroot. “Mensen met een hogere opleiding en inkomen gingen stemmen, maar de mensen die het meest te verliezen hebben, bleven thuis.”
Ook politicoloog Carl Devos deelt die zorgen en voegt eraan toe dat vooral jongeren, die het beleid nog het langst zullen voelen, steeds vaker afwezig blijven in het kieshokje. “Het risico is groot dat mensen met een lage opleiding en een laag inkomen zich niet meer vertegenwoordigd voelen, en zo steeds verder verwijderd raken van het politieke proces.”
Een dwaasheid van formaat, maar wat nu?
Niet iedereen binnen de Vlaamse regering lijkt echter overtuigd van de noodzaak om de opkomstplicht opnieuw in te voeren. Bart De Wever, Antwerps burgemeester en voorzitter van N-VA - en ook een winnaar - meent dat ook zijn oudere achterban vaak thuisbleef, maar ziet geen reden om de verplichting te herstellen. “Er zijn altijd kiezers die wegblijven,” stelde hij nuchter. Vlaams minister van Binnenlands Bestuur Hilde Crevits (CD&V) hield de deur dan weer op een kier: “Binnen de Vlaamse regering hebben we afgesproken om deze beslissing grondig te evalueren.”
Toch lijkt het momentum voor de herinvoering van de opkomstplicht in Vlaanderen ver weg. Bart Somers - die zich met minder stemmen ook een winnaar vond -was als toenmalig minister verantwoordelijk was voor het schrappen ervan. Hij verdedigde zijn beslissing en vergeleek de situatie met buurlanden. “In geen van onze omliggende landen is er opkomstplicht, en toch functioneert de democratie daar prima,” aldus Somers. “Dit zijn cijfers die partijen moeten aanzetten tot reflectie, en de verantwoordelijkheid ligt nu bij hen om kiezers te motiveren.”
Wat brengt de toekomst?
Voorlopig blijft het politieke landschap in Vlaanderen verdeeld over de afschaffing van de opkomstplicht. De daling in de opkomst is aanzienlijk, maar het politieke debat over de gevolgen ervan is nog lang niet beslecht. Zal de verplichting ooit opnieuw ingevoerd worden? Of moeten partijen zichzelf heruitvinden om de Vlaming weer naar het stemhokje te lokken?