Een nieuw hoofdstuk in de saga de pensioensjoemelaars.
De krant ‘Le Soir’ kon interne stukken van de Kamer, juridische analyses, nota’s van de griffie en processen-verbaal inkijken en concludeert dat de jarenlang uitbetaalde vergoedingen bovenop het pensioen nu pas boven water komen, is te wijten aan het college van Quaestoren, dat instaat voor het materieel en financieel beheer van de Kamer.
De uitvlucht 'wir haben das niet gewusst’ lijkt ongeloofwaardig geworden. De vraag die overblijft is wie wat wist en wie handelde in opdracht van wie en voor wie.
Uit de stukken die ‘Le Soir’ analyseerde, blijkt dat de Kamer eind 1966 een pensioenbonus toekende aan de hoge ambtenaren in de Kamer. In de zomer van 1971 volgde een bonus voor de oud-voorzitters. In 1981 werden de bedragen geplafonneerd om tegemoet te komen aan het plafond-Wijninckx, dat de overheidspensioenen begrenst. Maar in 1998 werden de vergoedingen omgezet in een vertrekvergoeding, naar alle waarschijnlijkheid om de wet-Wijninckx te omzeilen. In 2003 besliste het college van Quaestoren om de periode waarvoor de vergoeding kan worden toegekend te verdubbelen, in 2021 werd het moment waarop de vergoeding voor het eerst wordt uitbetaald, zelfs nog vervroegd.
Volgens de krant werd er alles aan gedaan om een en ander stil te houden. Van de laatste beslissingen zou zelfs amper een bewijsstuk terug te vinden zijn. Het clubje van de Quaestoren achtte zich zelf zo verheven boven elke wet dat ze zelfs niet antwoordden op vragen van de fiscus om de bonussen te verantwoorden.
Het lijkt erop dat hier mee een nieuw hoofdstuk is begonnen in de saga de pensioensjoemelaars.