De geschiedenis is gekend: op 22 juli 1950 keert Leopold III terug naar België. Er is protest en Leopold ziet zich gedwongen om in te stemmen met een troonsafstand na één jaar, ten voordele van zijn zoon Boudewijn. Deze laatste wordt eerst koninklijke prins.
De dan nog geen twintigjarige prins Boudewijn legt vervolgens op 11 augustus 1950 de grondwettelijke eed af voor de Verenigde Kamers. Een jaar later wordt hij volwaardig koning.
Minder geweten is dat er een andere kandidaat was om Leopold op te volgen: zijn eigen moeder Elisabeth. We vinden de informatie in de notities van de Achiel Van Acker. Van Acker was goed geïnformeerd. Hij had minstens drie bronnen: Paul de Launoit, Louis Wodon (tot 1946) en Jean-Pierre Paulus, een Waalse socialist.
Jean-Pierre Paulus de Châtelet maakte in 1945-'50 deel uit van socialistische kabinetten. Uiteindelijk werd hij kabinetschef van eerste minister Achiel Van Acker. Bij de ontknoping van de Koningskwestie en de troonsafstand van Leopold III werd Paulus de Châtelet de eerste adjunct-kabinetschef van de jonge Boudewijn.
Van Acker heeft ervoor gezorgd dat Boudewijn zijn vader opvolgde. Er was een andere kandidate, die Van Acker in zijn aantekeningen aanduidde als 'de oude koningin': Elisabeth dus. Uit zijn aantekeningen blijkt dat koningin Elisabeth zelf daar niet afkerig tegenover stond, maar Van Acker had een voorkeur voor de jonge Boudewijn.
Volgens een notitie was het plan dat Elisabeth in 1950 zou inspringen tot Boudewijn iets ouder was. Ze zou eerder regent, dan koningin zijn, zoals haar jongste zoon Karel na die Tweede Wereldoorlog. Een bijkomend argument was dat Boudewijn niets kende van ons land. Hij bracht de jaren daarvoor immers in Zwitserland door. Er was amper steun voor die piste met de oude koningin.