Aalst, 9 november 1985. De Bende slaat - volgens de officiële lezing voor het laatst - toe in warenhuis Delhaize van Aalst. David Van de Steen verliest die avond zijn zus en beide ouders. Minder geweten is dat een persoon ervoor zal zorgen dat David vandaag nog bij ons is. Die man is vandaag overigens erg duidelijk: de rijkswacht was betrokken bij de ‘hold-ups’ van de Bende.
David Van de Steen in het boek 'Overlever van de Bende van Nijvel': “Ik denk nog vaak terug aan de stem die mij in leven hield toen ik op de vloer van de Delhaize lag dood te bloeden. De man die vloekend aan mijn lijf schudde en me zo belette om verder weg te glijden. 'Helaba, bij mij blijven! Godverdomme, godverdomme... Wat is uw naam? Uw adres?' Al 25 jaar hoor ik in mijn hoofd die stem, dat Aalsterse accent. 'Ik zou willen dat die stem een gezicht kreeg,' vertel ik aan Eddy Nevens. 'Maar ik ken die man!' antwoordt Eddy tot mijn grote verrassing. 'Dat is André, een collega van vroeger. Zal ik hem eens bellen?'”
“De man die bij de stem hoort, zit een paar dagen later voor mij op het terras van zijn stamcafé. Een man van een eind in de vijftig, met een guitig gezicht en een donkere bos haar. André Van der Elst heeft zijn hele leven bij de gemeentepolitie gewerkt en is sinds enkele jaren met pensioen. Hij lacht veel en hij vloekt veel, een man met het hart op de tong. Ik herken de stem van de Delhaize meteen, vol en luid. Hij is zenuwachtig voor dit gesprek, geeft hij toe, en slaapt al twee nachten onrustig: 'Als ik te veel aan die overval denk, begin ik te vechten in mijn slaap.'”
“Hij vertelt over de avond van 9 november 1985, hoe hij en zijn collega daar als eerste ter plekke komen - de daders zijn nog op de parking. De Reus die met zijn mitraillette in de hand op zijn gemakje naar de straat wandelt, bijna fluitend, en André die het volk dat staat te kijken terugdrijft om een tweede bloedbad te voorkomen. Hij en zijn collega die de achtervolging op de vluchtende gangsters moeten staken omdat hun gammele bestelwagen niet meer dan 70 per uur haalt. 'We waren in Aalst niet zo veel gewoon: een inbraak of een vechtpartij... In elk geval geen moordpartijen of achtervolgingen van gangsters.'”
“Nog altijd herinnert hij zich de doodse stilte toen hij nadien terug op de parking kwam. 'Je hoorde niks, maar er was veel wind. Zo'n stilte heb ik nooit meer gehoord. Ik keek om mij heen en zag een slagveld. Overal lijken. Lege kogelhulzen rolden over het asfalt. Dat beeld komt nog vaak terug.'”
“En dan dat andere beeld, van het kind in de bloedplas. 'Ik ben je eerst voorbijgelopen omdat ik dacht dat je dood was. Had je toen niet gekreund, ik had je laten liggen.'”
“Tussen het bijna fatale schot en het moment dat André me vindt, zijn minstens 17 minuten verstreken, berekenen we. 'In het begin is er alleen de verschrikkelijke pijn van het geweerschot,' vertel ik. 'Een pijn die je met niks kunt vergelijken. Je vecht, want je voelt dat je gaat sterven. Eerst valt je gezichtsvermogen weg, dan je gehoor. Je voelt een druk in je hoofd omdat het bloed uit je hersenen wegvloeit. Je spraak valt weg, je kracht vermindert. Je blijft vechten maar je voelt je wegzakken. Tot er een moment van overgave komt, omdat je voelt dat het geen zin meer heeft. Je zakt weg in dat zwarte wormgat... En net op dat moment is er plots die stem die je een draadje toewerpt dat je nog net kunt grijpen voor je definitief weg bent. Had je toen gezwegen, André, dan was ik er niet meer geweest.'”
“'Ik weet niet waar ik die kennis vandaan had, van mijn opleiding of uit een film,' zegt André. Hij vindt zijn woorden moeilijk, zijn gezicht verraadt dat mijn verhaal hem raakt. 'Ergens wist ik: ik moet contact houden met die jongen, anders ben ik hem kwijt. En toen begon ik maar van alles te vragen: wat is je adres, de naam van je moeder, van je vader...'”
“'Je stem was het draadje dat me terug naar het leven trok,' zeg ik. 'Het verschil tussen leven en dood. Daarom is ze al die jaren in mijn hoofd blijven zitten. Daarom wilde ik weten wie erachter zat.'”
“'Dat wist ik niet,' zegt André. 'Ik had geen idee van het belang van die twee minuten die ik naast je zat.' Ook hij heeft na die avond nog weinig over de overval gesproken. Ook bij hem knaagt nog steeds een schuldgevoel. 'Van de dagen nadien herinner ik me alleen flarden, en de vragen die door mijn hoofd spookten. Heb ik iets verkeerd gedaan? Had ik nog iets kunnen doen? Waarom heb ik niet geschoten? Ik was geen goed schutter, maar je weet maar nooit.'”
“Hij is blij dat hij me heeft leren kennen, opgelucht zelfs. 'Ik heb je als kind gezien en daarna nooit meer. Ik wist alleen dat je het overleefd had.'”
“Het gevoel is wederzijds. De stem die al 25 jaar in mijn hoofd zit, heeft mij niet teleurgesteld.”