Gianadelio Maletti (Milaan, 30 september 1921 – Johannesburg, 9 juni 2021) was een Italiaanse generaal en geheim agent, voormalig hoofd van afdeling D (contraspionage) van de SID.
De Defensie Inlichtingendienst (SID) is sinds 1966 de Italiaanse geheime dienst, ter vervanging van de functies van de Inlichtingendienst van de Strijdkrachten. Eind 1977 werd het ontbonden en kwamen er twee structuren voor in de plaats: een civiele en een militaire (SISDE en SISMI).
In 2000 gaf hij vanuit Zuid-Afrika een interview aan de krant La Repubblica, waarin hij sprak over de betrokkenheid van de CIA bij de bloedbaden die door rechtse groeperingen werden aangericht. Volgens Maletti zou de CIA niet doorslaggevend zijn geweest bij de keuze van doelstellingen, maar zou het Ordine Nuovo hebben voorzien van apparatuur en explosieven (uit Duitsland), waaronder, volgens het onderzoek dat destijds door de SID is uitgevoerd, ook de explosieven die zijn gebruikt bij het bloedbad op Piazza Fontana.
Volgens Maletti was het doel van dit gedrag om een klimaat te creëren dat gunstig was voor een staatsgreep, vergelijkbaar met die welke in 1967 in Griekenland plaatsvond.
In het interview meldde Maletti ook het feit dat de SID, ondanks dat ze de regering op de hoogte had gebracht van wat er was ontdekt, nooit werd gevraagd om in te grijpen en dat de CIA, via infiltranten en collaborateurs, optrad als een "schakel tussen verschillende Italiaanse en Duitse extreemrechtse groepen".
Het bloedbad op Piazza Fontana was een terroristische aanslag die op 12 december 1969 in het centrum van Milaan werd gepleegd in het hoofdkantoor van de Nationale Bank van Landbouw waarbij 17 doden en 88 gewonden vielen. Het wordt beschouwd als "de moeder van alle bloedbaden", de "eerste en meest ontwrichtende terroristische daad in de naoorlogse periode", "het meest gloeiende moment van de strategie van spanning" en wordt beschouwd als het begin van de periode die in Italië de geschiedenis inging als de jaren van lood.
Samengevat hebben Amerikaanse inlichtingendiensten dus aangespoord tot en steun verleend aan rechts terrorisme in Italië vanaf 1969.
Maletti verklaarde dit nog eens tijdens het proces tegen die rechtse extremisten die beschuldigd worden van het doden van 16 mensen bij de bomaanslag op die bank in Milaan in 1969.
Het was de eerste keer dat een dergelijke beschuldiging is geuit in een door een hoog lid van de Italiaanse inlichtingendienst.
Generaal Maletti, commandant van de contraspionage afdeling van de militaire inlichtingendienst van 1971 tot 1975, zei dat zijn mannen hadden ontdekt dat een rechtse terroristische cel in de regio Venetië was bevoorraad met met militaire explosieven uit Duitsland. Deze explosieven waren verkregen met de hulp van leden van de Amerikaanse inlichtingendienst.
Een aanwijzing dat de Amerikanen verder waren gegaan dan loutere infiltratie en het volgen van extremistische groepen tot het aanzetten tot gewelddaden, zei hij.
“De CIA [Central Intelligence Agency], volgde de richtlijnen van haar regering en wilde een Italiaans nationalisme creëren dat in staat was om wat zij zag als een verschuiving naar links te stoppen en, en voor dit doel kan het gebruik hebben gemaakt van rechts terrorisme,” vertelde Maletti vertelde de rechtbank in Milaan. “Ik geloof dat dit ook in andere landen is gebeurd.”
De lange en talloze onderzoeken hebben aangetoond dat het bloedbad werd uitgevoerd door extreemrechtse terroristen, waarschijnlijk verbonden met afwijkende sectoren van het staatsveiligheidsapparaat met medeplichtigheid en internationale banden, die echter nooit zijn vervolgd.
In juni 2005 oordeelde het Hof van Cassatie dat het bloedbad het werk was van "een subversieve groep opgericht in Padua in de schoot van Ordine Nuovo" en "geleid door Franco Freda en Giovanni Ventura".
La Repubblica bij de dood van Maletti in 21: “Niemand zal ooit kunnen zeggen of het NAVO-explosief dat uit Duitsland kwam, echt op Piazza Fontana is gebruikt. (...) Hij was er immers niet bij in die 1969. Noch in Milaan, noch bij de SID. Hij was op de derde generale staf van het leger. Hij sprak hoogstens van horen zeggen.”
